Berckmans, Demeester, Vanhole


Ziehier met spijt drie nobel gestorven Vlaamse auteurs...


Het jaar 2008 was zeker het jaar van de stervende Vlaamse schrijvers. Op de milde zondagmiddag van de derde februari herdachten we, om te beginnen, in de kleine theaterzaal van de Antwerpse Stadsbibliotheek op het Sint-Jansplein, de vijftiende overlijdensverjaardag van Rita Demeester. Demeester haar carrière als kortverhalenmaakster was van korte duur, van haar drieënveertigste tot, vier jaar later, haar onverwachte dood door ziekte in 1993. Desondanks wist deze perfectionistische, karige, net als haar tijdgenoot Hemmerechts door Raymond Carver geïnspireerde prozaschrijfster, als een der weinigen van onze bodem, en bij haar leven nog, erkenning te oogsten in Nederland, waar zij, voor haar debuutbundel, de Rabobank Lenteprijs Voor Literatuur won. Ten gevolge daarvan tekende zij tevens voor het universeel verspreide Boekenweekgeschenk, in 1988, en wel met een van haar belangrijkste, meest programmatische verhalen, getiteld “Een Krappe Herinnering”.
    Die herdenking was een adembenemend evenement. Kristien Hemmerechts zelf, maar ook dier collega-schrijfster en generatiegenoot Brigitte Raskin haalden innemende herinneringen aan haar op en lazen gedreven voor uit haar werk. Zo ook Johan Vandenbroucke, redacteur bij De Brakke Hond, en Didi de Paris, beheerder van ’s lands meest literaire website Cocagne. Hoe komt het dan toch eigenlijk, zo vroeg iedereen zich af, dat Demeester op het ogenblik niet een eens béétje bekendheid geniet? De kwantitatieve schaarste van haar verzamelde werk kan geen argument zijn; gedenk het bondige nalatenschap van een Elsschot, een Nescio of een Arends, die juist daarom alsmaar geherwaardeerd worden. Misschien heeft ze gewoon pech met haar uitgevers. Van Halewyck, die haar ontdekte, zag haar destijds naar Manteau verdwijnen, en bij Manteau zijn er inmiddels teveel stoelendansen geweest. In ieder geval, zowel Van Halewyck als Manteau lieten op haar herdenking verstek gaan, al waren ze uitgenodigd. De bibliotheek van Leuven beloofde een vervolg op deze herdenking, maar tot dusver is daar niets van in huis gekomen.
    Ook de aimabele, voor mensenrechten geëngageerde reisverhalenauteur Kamiel Vanhole zou die middag een tekst over Rita Demeester zijn komen voorlezen. Pas op de valreep liet hij verstek gaan: hij kon ineens niet meer overeind, door dezelfde acute aandoening als die waaraan Rita ten prooi viel. Op 12 juni 2008 nam hij afscheid van ons. Zijn rituele begrafenis vond plaats in het Stuc in Leuven, waar toen ondermeer zijn vriend Josse De Pauw aangrijpend voorlas uit een van Vanholes weinige gedichten. Zoals een Dochter van Rita Demeester het nadien stelde, aan de koffietafel: helemaal voorbij zijn nu, aldus, en voorgoed, die oneindige maandagmiddagen, tijdens dewelke Kamiel zich op bezoek wist bij Rita, om als zodanig tezamen een stuk weg te kwebbelen, links progressief, doodernstig literair, drank, een salonkamer vol sigarettensmoor waar het zonnelicht moeizaam door priemde.
Twee maanden tevoren, op 29 maart, waren geheel België, Nederland en Duitsland alreeds een laatste, ingetogen groet komen uitbesteden aan de verwoed blasfemische letterenkardinaal Hugo Claus. Zelf zat ik er op de achterste rij. Vlak voor me zag ik toevallig Dorian Van der Brempt zitten (de directeur van deze website, en zodus van deBuren zelf, - de organisatie hierachter...) Op de eerste rij zag je Jan Fabre onze cultuurminister Bert Anciaux begroeten. Ramsey Nasr zat er naast Harry Mulisch. De muziek die er speelde, zachtaardige jazz, werd uitgekozen door Claus zelf, - jammer genoeg geen live muziek, toch vreemd, gezien er in de Bourlaschouwburg uiteraard een goede vleugelpiano voor handen is.
    Meteen toen, in de maand juni van dit jaar, Kamiel Vanhole kwalijk stierf, kreeg ik telefoon van zijn verslagen vriend, de eerder vermelde Didi de Paris, - net als Kamiel en Rita te Kessel-Lo, bij Leuven, woonachtig (deze podiumdichter zou overigens geen volstrekt onbekende mogen zijn in Nederland: zijn ontdekker was immers de legendarische Jos Knipscheer – dezelfde die, rond diezelfde tijd, midden jaren tachtig, ook Brusselmans als allereerste lanceerde.) Didi vroeg mij om Jean-Marie Berckmans persoonlijk te gaan verwittigen omtrent het lot van hun gezamenlijke trawant Kamiel. Plichtsbewust zag ik mijzelf, die ijskoude lentedag, op mijn miezerige fiets springen, op weg naar Pafke, zoals Jean-Marie ook wel eens heette...
    Jean-Marie Berckmans, onze Belgische William Burroughs, had rond die tijd, kort voor zijn laatste zomer, een vreemde ervaring gehad: hij was tweemaal na elkaar uit een zeer ernstige coma herrezen. De eerste keer toen hij er uit kwam, had de ziekenhuisdokter hem gewaarschuwd:“Nog één sigaret, - en het is definitief gedaan met u.” Jean-Marie kwam thuis en stak een sigaret op. Hij geraakte opnieuw in coma, - en kwam er wéér uit; “Ik overleef alles,” zo gnuifde hij. Toen ik hem aantrof voor het nieuws rond Kamiel, zag hij er anders afschuwelijk uit, mager als een muzelman uit Dachau, onverstaanbaar ijlend. “Ik kom met vreselijk nieuws.” “Ik weet het,” zei hij. “Kamiel is dood, - ik hoorde het op de radio.”
“Deur dichtdoen!” riep hij nog.
    Zijn laatste twee maanden wist Jean-Marie Berckmans desondanks door te brengen als een volleerd flaneur. Hoe dat ineens weer kon, weet ik ook niet. Opeens droeg hij weer een vals gebit, zodat hij tenminste weer verstaanbaar was. Hij droeg een prachtig maatpak, - in zijn knoopsgat had hij zelfs een rozenbloem aangebracht... Hij regisseerde zijn laatste ontmoetingen. Op de laatste vooravond van de zomervakantie, zondag 31 augustus, een warme, melancholische dag, stopte hij ermee.
    Ik ging niet naar zijn begrafenis. Zelf had hij de crematie van zijn eigen Vader omschreven als “de opstook van het Videozwijn,” - vandaar. Wel nam ik de moeite om naar het Antwerps Stadhuis te bellen, om daar te vragen of Pafke op het Schoonselhof zou kunnen worden begraven op het Ereperk, naast Gust Gils en Alice Nahon. “Geen zorg,” zo kreeg ik als antwoord. “Zijn uitgever is daar al mee bezig.”
    Ik fronste mijn wenkbrauwen, - - - - zijn uitgever?? Jean-Marie werd, in den beginne, ontdekt door de enigmatische uitgever Soethoudt – wat echter deed denken aan de Vikingen toen die, eerder dan wij, ook al eens in Amerika kwamen. Pas vijftien jaar later begon Jean-Marie opnieuw te schrijven, en toen hij, in het vroege midden van de jaren negentig, het hoogtepunt van zijn relatieve roem meemaakte, werd hij vertegenwoordigd door de Nederlander Vic van de Reijt, van uitgeverij Nijgh & van Ditmar. Kees van Kooten brak toen meerdere lansen voor Jean-Marie. Tom Lanoye verkondigde rond diezelfde tijd:“Ik begrijp niet waarom niet iedereen alle boeken van Jean-Marie Berckmans in zijn kast heeft staan.” Desondanks: de begrafenis van Berckmans was een armenbegrafenis, – en bovendien stierf Jean-Marie uitgeverloos ook.
    Zijn laatste boek, tevens zijn allerbeste, “Suikerheuvel”, verscheen onder de auspiciën van Harold Polis van Manteau; Harold had hem echter net op tijd weer laten vallen. Hij was niet eens meer aanwezig op de persvoorstelling van dit eigenste “Suikerheuvel” - als we Jean-Marie mochten geloven, had Harold hem als excuus opgegeven, “geen babysit te hebben kunnen vinden.” Zijn nieuwe uitgever zou Rudy Vanschoonbeeck zijn geworden, met zijn splinternieuwe uitgeverij Vrijdag, maar Rudy had dan weer net iets te lang getreuzeld, - hij stond wel, letterlijk, met een contract in zijn handen voor Jean-Marie zijn deur in de lange Batterijstraat, diezelfde, morbide, allerlaatste zondagmiddag – in alle overlijdensberichten gold Rudy derhalve als dé uitgever van Jean-Marie – Harold Polis vrat inmiddels, naar ik vernam, zijn hart uit... Door het noodlot was Harold zelf, nog altijd op die verdomde zelfde zondagavond, druk doende het nieuwe boek van Dirk Draulans aan de pers te presenteren – mijns inziens toevallig dé meest achterlijke auteur van ons zuidelijke Koninkrijk.
    De enige rechtmatige erfgenaam van Jean-Marie Berckmans is de televisiemaker Dimitri van Zeebroeck. Dimitri was Berckmans al weken, maanden, jaren lang op de voet aan het volgen, dag in, dag uit – zogezegd voor een portret in zijn serie voor Canvas, “Weerwolven”; in waarheid, vond ik altijd al, deed hij denken aan Kapitein Ahab, obsessief op jacht naar die geheimzinnige Moby Dick. Jean-Marie viel niet meer te filmen – maar Dimitri kon er niet mee ophouden. – Uiteindelijk was hij het dan ook, wie anders, die zijn vriend, toch onvermoed, levenloos aantrof in zijn driezit. Als op een dienblad, de ongezeglijke praline. De schok ten spijt...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten