Arno's Biografie



De eindelijke biografie "Een lach en een traan", over het leven en overleven van Arno, is een gemiste kans, al blijft dit heerlijke lectuur...


Volgens sommigen mag hij een poseur zijn, zijn omvangrijke muzikale oeuvre mag dan misschien niet steeds diezelfde spanning hebben als, pakweg, zijn meesterlijke cd “Choco”, welke hij in 1983 met TC Matic schreef, het belang van de Peetoom van de Belgische rock Arno Hintjens is wel degelijk grensoverschrijdend. “Voor mij,” aldus Tom Barman, “Is vooral zijn filosofie van invloed geweest.” Redenen genoeg om de nu eindelijk verschenen, eerste biografie aangaande “Le Plu Beau” van Oostende toe te juichen, zij het niet zonder reserves. Al blijft dit lijvige, minutieus gedocumenteerde boek van Gilles Deleux, melig genoeg getiteld “Een Lach En Een Traan”, een aanrader van de bovenste plank, inhoudelijk schiet dit kleine monument toch iets tekort, en stilistisch is het geschrift zelfs een aanfluiting. Eigenlijk.
    Zo komt de niets vermoedende lezer er op pagina 369 ineens achter dat Arno een zoon heeft; de zanger heeft namelijk, zo staat er, een liedje aan hem opgedragen. Hoe oud deze telg ongeveer is of bij welke vrouw hij werd verwekt, blijft voorlopig een raadsel. Twintig bladzijden verderop komen we te weten dat die moeder de niet onbekende zangeres Marie-Laure Béraud is, maar doemt tegelijk een nieuw mysterie op: Arno blijkt immers, naar ons daar dan pas, terloops, wordt medegedeeld, meer dan één kind bij haar te hebben verwekt. Hoeveel dan wel precies? En hoe oud zijn die kinderen? Zijn het meisjes of jongens? Op het einde van het boek weet je het nog niet.
    De omissie van zo’n belangrijk biografisch materiaal kan op geen enkele manier worden verantwoord. In het eerste hoofdstuk mogen we wél zeer uitgebreid kennismaken met Arno’s grootouders en nonkels en tantes. En terecht, want als er rond de controversiële Arno één ding overeind blijft waarover vriend en vijand het eens is, dan is dat wel, zoals in het boek ook vaak genoeg benadrukt wordt, het gegeven dat zijn personage zelf minstens zo belangrijk is als zijn muziek. Om diezelfde reden is het dan ook ronduit rampzalig dat je hier zo weinig te weten komt over Arno’s liefdesleven. Een sliert minnaressen kan nochtans worden besproken zonder per definitie in smeuïg geroddel te vervallen, naar ons bijvoorbeeld bewezen wordt door Katherine Pancols biografie over Gainsbourg, aan wie Arno overigens, als koketterend womanizer, meer dan voldoende schatplichtig is.
    Het is zeker niet zo, moet gezegd, dat de auteur zou hebben gekampt met ruimtegebrek. Het boek krioelt immers van de inhoudelijke redundanties, welke gemakkelijk hadden kunnen worden vermeden. Over Arno’s huisfotograaf Danny Willems wordt ons medegedeeld:“Hij droomt van fotografie, een wereld waarmee hij al sinds zijn kinderjaren vertrouwd is,” - waar dan echter nog eens extra, inderdaad volledig overbodig, zelfs een beetje imbeciel welhaast, aan wordt toegevoegd:“Fotografie lijkt hem wel wat.” Opvallend vergelijkbaar lezen we zo op pagina 188:“Met een allusie op Iggy Pop boort criticus Mick Sinclair ‘Oh La La La’ de grond in,” waaraan dan echter voor alle duidelijkheid nog eens wordt toegevoegd:“En het is niet echt flatterend.”
    Bij aanvang van het hoofdstuk over Charles et les Lulus heeft de schrijver er maar liefst vijftien brede regels voor nodig om ons uit te leggen dat Arno op zoek is naar Roland. “Waar zit Roland? Weet iemand waar Roland uithangt? Er zijn zo van die mensen die je zo vaak ziet dat je ze helemaal niet ziet. En als je ze opeens nodig hebt, zijn ze met de noorderzon verdwenen. Je doet navraag bij een bekende, je spreekt boodschappen in op een gestoord antwoordapparaat. Je wacht op een telefoontje, dat nooit komt. Je loopt rood aan van woede omdat je geen gedetailleerder adresboekje hebt,” et cetera, - dat gaat zo maar door. Om nog te zwijgen van een pleonasme als dit hier, op pagina 80:“De sfeer lijkt er goed in te zitten en alles wijst erop dat dit ook zo is.”
    De biografie over een rock&roller vraagt niet persé om literaire hoogstandjes, maar voor verademing grijp je toch, op de duur, naar de puntige notities van Bart Chabot over Herman Brood, of naar de associatieve maar goed verzorgde mijmeringen van Bart Plouvier omtrent Ferre Grignard, alleen al bij het aanschouwen van het bepaald systematische kommamisbruik in dit Arnoboek. Ik weet niet of het aan de auteur of aan de vertaler ligt, maar op bladzijde 338 krijgen we te lezen:“De Subrovnicks draaien helemaal niet, zoals het moet.” Die komma daar suggereert ons dat het juist de bedoeling zou zijn dat die Subrovniks niet zouden draaien. Dit soort fouten komt spijtig genoeg op ieder blad terug. Heel raar is dat volgens dit boek ook de geïnterviewde figuren, allen zonder uitzondering, op precies diezelfde wijze tegen de grammatica van de komma indruisen, zoals Arno zelf op pagina 270:“Ik denk alleen maar aan de rol, die ik moet spelen,” of ook, iets daarvoor:“Ik zoek een journalist, die Engels spreekt.”
    Tenslotte zijn er ook nog de heuse bloopers. In de zomer van 1972 worden Arno en zijn kompaan Paul Couter teleurgesteld doordat ze van hun eerste elpee, die moeilijk verspreid geraakt, maar 250 exemplaren verkopen. “Na deze eerste ontgoocheling volgt nog een tweede,” zo stelt de auteur expliciet: de groepsleden zijn er trots op dat ze een plaat hebben opgenomen, maar “ze zijn dat al veel minder als ze de test pressings hebben beluisterd.” In een biografie hoeft niet alles strikt chronologisch te worden verteld, maar zoals het er nu staat, kan je het niet anders begrijpen dan dat die groep deze plaat eerst heeft laten distribueren, en er 250 exemplaren van verkocht krijgt, om er daarna pas eens naar te gaan zitten luisteren.
    Er moet aan dit lijvige boek, dat zuiver wat Arno’s carrière betreft aangenaam overzichtelijk is, onwaarschijnlijk veel opzoekwerk voorafgegaan zijn. Des te onbegrijpelijker zijn deze ontelbare kleine maar irritante foutjes, welke toch gemakkelijk hadden kunnen worden weggewerkt. De bedoeling is dan ook wel degelijk dat jullie allen, lezers, voor dit hoe dan ook adembenemende brokje Belgische cultuurgeschiedenis zo vlug mogelijk naar de boekhandel rennen, zodat deze euvels er voor een herdruk uit kunnen worden geschrapt. De auteur verdient dat, en zo ook de vechtersbaas Arno zelf, die begrijpelijk genoeg stelt:“J’ai les yeux d’un vieux chien fatigué.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten