“WIJ” VAN JEROEN OLYSLAEGERS


Toen Olyslaegers ons werd gepresenteerd als “de seismograaf van de Vlaamse letteren”, geleek dat een te hooggespannen toonaard. Met “Wij” werd die onwaarschijnlijke pretentie evenwel ruimschoots ingevuld.



Zoals in de achttiende eeuw veel boektitels bestonden uit een eigennaam, vaak gevolgd door een richtinggevende ondertitel (“Candide, Ou L’Optimisme”, “Julie, Ou La Nouvelle Héloise”), en zoals de negentiende eeuw zijn boektitels graag dichotomeerde (“Schuld En Boete”, “Oorlog En Vrede”), zo zien we in Vlaanderen althans al meer dan een decennium lang de neiging tot boektitels in staccato, een tendens die misschien werd ingezet door “Tox” van Paul Mennes in 1994, inmiddels ongebreideld opgevolgd door “Los”, “Walvis”, “Arend”, “Slaap”, “Reus”,”Eenoog”, “Roem” et cetera. Hoewel er in onze taal veel korte woorden bestaan, is dit vroeg of laat toch vragen om botsing. En jawel: ziedaar op het naar auteursnaam alfabetisch gerangschikte affiche van het op zich alsmaar potsierlijker ogende evenement “Literaire Lente”:“Wij” van Jeroen Olyslaegers, verschenen bij Meulenhoff/Manteau, en vlak daarnaast “Wij” van Elvis Peeters, verschenen bij Van Halewyck/Podium. Wij; Elvis en Jeroen. Wij; weinig originele uitgevers.
    Al zou het misplaatst zijn om dit nu als een kritiek te bedoelen. Het boek van Peeters moet ik nog lezen, maar dat van Olyslaegers zou een oprecht lezer alvast in extra-ordinaire mate moeten bekoren - goed mogelijk als de sterkste Vlaamse roman van de voorbije twintig jaar, van een zeggingskracht die doet denken aan Willem Frederik Hermans in zijn scherpste periode. En zoals het boek zelf ontelbaar veel betekenisniveaus heeft, zo is ook die titel, “Wij”, vruchtbaar op veel gebieden: als een compositorisch principe (het verhaal is, klassiek, opgebouwd volgens wisselende vertelstandpunten), als een morele aanduiding (de wij-vorm als een individueel witwasmiddel; “De zaken worden toegedekt, vergeven, van schuld ontdaan,” luidt een prille waarschuwing in het boek), maar ook als een verwijzing naar het genre waar de roman niet zonder ironie mee stoeit: “Wij” is een schoolvoorbeeld van de zedenroman, een studie van de gedragingen van een historisch en ruimtelijk strikt omlijnde groep mensen – de beste vondst van dit geschrift, is wellicht zijn hoogst originele setting: een van kitscherige toeristenvilla’s vergeven heuvel aan de Spaanse Costa Brava, waardoor het boek tegelijk exotisch leest én oer-Vlaams, in de briljant, want aldoor alleen maar suggestief in kaart gebrachte jaren zeventig van Aznavour, instortend links en oliecrisis. Zoals Olyslaegers, die er zelf slechts tweeënveertig is vandaag, erin slaagt zich in te leven in de zomer van 1976 – dat is een Flaubert, die zich inleeft in de psyche van een vrouwenfiguur. Aldus blaast Olyslaegers het uitgeholde begrip “vintage” nieuw leven in.
    Dit laatste voor een groot deel vanwege zijn prachtige taal. Waar collega’s als Vekeman of Verhulst zich obstinaat aan bellettrie vergrijpen, is de schoonheid van Olyslaegers steevast impliciet. Zoals het boek zelf zegt: niemand hoeft de gecompliceerde onderkant te zien van het geweven tapijt. Maar waar dan weer, pakweg, Brijs’ proza monomaan hoekig oogt, toch zeker in zijn bestseller “De Engelenmaker”, daar krijgen Olyslaegers’ zinnen toch meer ademruimte. Sla een willekeurige bladzijde open, hier nu pagina 247, en geniet mee van de wisselende registers, als een bedaard caleidoscoop:“‘Er wordt van alles aan mij onthuld,’ zegt hij ietwat schaapachtig, nog voordat het laatste akkoord weerklinkt en net nadat hij enkele pindanootjes in zijn mond heeft gegooid.” Hij koketteert er niet mee, maar toevallig weet ik dat Olyslaegers maar liefst tien jaar lang aan dit boek aan het schaven, beitelen en bijschaven is geweest.
    Niet dat dit boek ogenschijnlijk onverdacht zou zijn. Als cultuurobject kloppen zijn coördinaten welhaast te goed. Vormgeving: Dooreman. (Vraag aan de gemiddelde Vlaming wie hij onze beste boekenvormgever vindt, hij zal antwoorden: Dooreman. Vraag hem vervolgens om er nog een andere op te noemen, het antwoord zal luiden, na enige aarzeling: ik ken er geen andere.) Vooraan, nochtans bij eerste druk, een aanbeveling door Mauro Pawlowski, achteraan een verwijzing naar Guy Cassiers. Daar ikzelf, de anders wezenlijk veelzijdige Vitalski, in het Vlaamse cultuurlandschap al een levenlang wordt uitgelachen of in het beste geval gecensureerd, neig ik naar scepsis jegens het artistiek al te correcte klimaat waarin Olyslaegers zich beweegt als een vis in het water (hopelijk niét zoals die karpers in zijn boek, zoals die op een dronken feestje uit een vijver worden opgelicht en overgebracht naar een kinderzwembadje, - op het einde van dat hoofdstuk drijven ze dood aan het oppervlak – de zomer van ’76 heerste er nu eenmaal een hittegolf…)
    Zoals de zedenromancier Truman Capote bij zijn leven geleidelijk aan tot een stuk meubilair van Max’s Kansas City verwerd, zo drijft Olyslaegers al jarenlang van het artiestencafé Den Hopper naar de afterparty’s van het NTG en weer terug; maar anders dan Capote, die door zijn alcoholgebruik op de duur van observator tot onderwerp verwerd, en anders dan ook bijvoorbeeld Bret Easton Ellis, die in zijn kritiek op de innerlijke leegte van zijn omgeving, ook zelf innerlijk leeg, proza produceert, zo slaagt Olyslaegers er dus juist wél in, om in dat milieu van kontlikkers en arrivisten, zijn eigen talentrijke integriteit ongehavend tot aan de eindstreep te dragen. Een merkwaardige verdienste, bijna onbegrijpelijk. Toen Olyslaegers ons, in het begin van zijn loopbaan, werd gepresenteerd als “de seismograaf van de Vlaamse letteren”, geleek dat een te hooggespannen toonaard. Met “Wij” werd die onwaarschijnlijke pretentie dan toch, als eindelijk, maar dan ook meteen ruimschoots, ingevuld. Als een doelwachter met talloos veel armen vangt Olyslaegers overigens ook deze bal op, namelijk wanneer hij zijn soms pathetisch hoofdpersonage, de cartoonist Georges, op pagina 104 half dronken laat opmerken:“Hola, ik ben een seismograaf, godverdomme. (…) Ik waad in actualiteit. Ik weet te veel.”
    Tenslotte toch ook maar even zeggen dat dit boek bijzonder grappig is, boven alles. Net als zijn leermeester Hermans onderhoudt Olyslaegers met zijn eigen personages een creatief sadistische romance. In overeenstemming met hun tijdsgeest heten deze figuren Max, Vick en Raymond, en allen zien ze eruit als slechte Elvis-imitators. In de loop van de geschiedenis worden ze dan ook met genoegen geroosterd en gegrild. Vandaar dat het boek behalve als een zedenroman, af en toe ook als een geslaagde Gothic Novel leest. Adembenemend is zo ondermeer de beschrijving van de aankomst van het hoofdpersonage, tijdens een belachelijk stormachtige nacht, wanneer in de verte bloeddorstige honden weerklinken. Vreemd genoeg doet de parodiërende aard van zulke passages geen afbreuk aan hun geloofwaardigheid; de lezer lacht en huivert tegelijk.
    En nu dus maar prijzen winnen. En verfilmd worden. Of neen, beter van niet! Maar wat wel mag veranderen, is dat de boekhandels in Vlaanderen mogen wakker worden. Eerdere publicaties van Olyslaegers blijken nergens in ons Koninkrijk te verkrijgen, niet in de Waterman in Antwerpen, niet in de Fnac in Brussel, niet in De Standaard in Hasselt. Tenminste, toch niet in april 2009.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten